In de coronacrisis lijkt de maatschappij in twee groepen op te delen te zijn.
Ten eerste zij, voor wie het leven versnelt: De artsen en verpleegkundigen, uiteraard, overig zorgpersoneel, maar ook de schoonmaaksector, het supermarktpersoneel, de ouders die hun eigen werk moeten combineren met juf of meester zijn en andere groepen die ik vergeet.
Ten tweede zij, voor wie het leven vertraagt. De ondernemers die zonder opdrachten zitten, de ouderen die geen bezoek meer ontvangen, de thuiswerkers.
Ik schaar mij onder de gelukkigsten van de laatste groep. Ik heb geen zorgen om mijn betaalde baan, die tijdens kantooruren op volle vaart doorgaat vanuit mijn thuiskantoor, en daarnaast veel tijd om te schrijven en te lezen. Ik woon op een paar kilometer afstand van het Dominicanenklooster in Huissen en ben hier, als ware mijn huis een dependance, op retraite.
Ik heb een loopband onder mijn sta-bureau om, met het raam open, het creatieve proces te ondersteunen met fysieke activiteit. De wereld staat in brand, maar in mijn tuin nestelen koolmezen. Ik negeer liveblogs, toenemende onzekerheid en almaar oplopende getallen, en wentel mij in de rust van het niets-mogen. Het is nog altijd vastentijd.
Produceer ik nu meer, nu ik eindelijk tijd heb? Nee, ik heb geen nieuwe projecten opgezet, en nog geen oude uit de koelkast gehaald. Ik doe mijn schoolwerk, ik lees klassiekers en werk in de tuin. Een stemmetje achterin mijn hoofd eist dat ik productiever ben, vraagt mij om de publiceren, te ontwikkelen, een merknaam op te bouwen, redactie-opdrachten te zoeken. Maar dat stemmetje laat ik nog even in quarantaine.