Heimdall houdt de wacht bij de poort van Asgaard. Hij is zomers gekleed: korte broek, hemd, blote voeten. Over de Regenboogbrug, die naar de Mensenwereld leidt, komt een zwart paard aangalopperen.
Heimdall springt voor de poort, spreidt zijn armen. Het paard houdt voor hem halt en briest. Het is Odin, die verandert in een man. Hij heeft zijn speer in zijn hand.
HEIMDALL
U liet mij schrikken.
ODIN
Jou? Heimdall, die de toekomst kan voorspellen? Jij zou toch moeten weten dat je tijd nog niet gekomen is.
Odin krast met zijn vingers over de stenen van de poort. Een snerpend geluid.
ODIN
Mooi gebouwd, nietwaar?
Stevig. Gaat een eeuwigheid mee.
(gebaart naar achteren/beneden)
Ik was daar.
De mensen zeiden in geen tien jaar
een gezonder paard te hebben gezien.
Ze hieven hun jachtgeweren.
Ik moest rennen voor mijn leven.
HEIMDALL
Ja, u bent Odin.
U bent ook een gezonder paard
dan ieder paard in de Mensenwereld.
Maar u kunt niet sterven.
Heimdall draait zich om, wil teruglopen naar het poortwachtershuis, maar Odin grijpt zijn schouder vast.
ODIN
Je weet dat dat niet waar is!
Zeg het me, Heimdall.
Is het begonnen?
Is de ondergang van de goden begonnen?
Ik moet het weten, en ik weet dat jij het weet.
Heimdall geeft zijn vluchtpoging op en zijgt neer tegen de poort.
HEIMDALL
Hoe vaak wilt u dat ik het zeg?
Vóór de Ragnarok zullen er drie winters zijn.
ODIN
Ja ja. Drie winters zonder zomer. En dan het vuur van Surt.
En een wolf, en een slang.
En wij zullen sterven in de strijd van de goden.
Ja, zo heb je het altijd verteld.
HEIMDALL
Nou dan.
ODIN
En twee mensen overleven, omdat ze schuilen
in het woud van Hodmimir.
HEIMDALL
Zie, u weet het beter dan ik.