Rianne en Annelies, twee vriendinnen van rond de veertig, zitten in een woonkamer.
RIANNE
Dus ik lag daar, en Erik was bezig, weetjewel, en ik deed ook wel mijn best,
maar ik dacht ineens, nou ja, ik dacht: Thomas.
ANNELIES
Thomas.
RIANNE
Ja. Lullig.
ANNELIES
Ja?
RIANNE
Ik weet dat het gezonder voor me is, die nuchtere redelijkheid van Erik.
Dat geklets over koetjes en kalfjes. Goednieuwsgesprekken. Hoe was je dag, lieverd? Ja, bij mij ook. Wat eten we vanavond? Een plus een is twee.
ANNELIES
Kabbelend.
RIANNE
Zo woest als het Winschoterdiep.
ANNELIES
Dus mis je Thomas.
RIANNE
Dat kan toch niet?
Ik was zo blij toen ik van hem af was. Borderliner.
ANNELIES
Je mist de geestesgestoordheid van de liefde.
RIANNE
Thomas en ik, we voeren op de Amazone, we stortten ons van een waterval, we
konden niet anders.
We jankten en neukten en lachten en jankten weer, net zo lang tot we allebei
niet meer dood wilden.
ANNELIES
De vochtige warmte van de krankzinnigheid.
RIANNE
We wilden wel zonder elkaar, maar we konden het niet. Toen niet.
ANNELIES
Maar nu wel? Op het Winschoterdiep lig je voor anker.
RIANNE
Kilometers uitzicht. Ik kan de komende tien jaar voor me zien liggen, hier, met
Erik. Dat is goed voor me, als levertraan.
ANNELIES
Voortgedreven door een koude, Hollandse wind.
RIANNE
Hij zweette niet eens. Kom op, hoe hard doe je dan je best?
ANNELIES
Ja, hij lijkt op jou.
RIANNE
Op mij?
ANNELIES
Hij is gezond en verstandig.
En een tikkeltje lui.
RIANNE
Ik lig in bed en ik kijk in een spiegel.
Tot en met het tweede jaar van Schrijversvakschool Amsterdam, waarna ik proza als hoofdvak koos, studeerde ik toneel. Dit is een fragment van een huiswerkopgave.